De berekening van de woonlasten in relatie tot het inkomen moet op de schop

12 juli 2021

Bij het berekenen van de woonlasten wordt vaak standaard uitgegaan van 30% van het inkomen. Dit percentage werd jarenlang gezien als acceptabel. Bij de beoordeling of een woning betaalbaar is wordt, ook internationaal, de woonquote het meest toegepast. Niet alleen de overheid, maar ook hypotheekverstrekkers woningcorporaties, de media en het CBS hanteren de stelregel dat je goed zit wanneer je maximaal 30% van je inkomen aan woonlasten besteedt. Het is niet zo vreemd dat deze methode zo populair is. Zelfs een brugklasser kan de berekening immers maken.

Nadeel van de woonquote

Het belangrijkste nadeel van de berekening van de woonlasten aan de hand van de woonquote is dat het percentage nogal willekeurig is. Waarom 30%? Waarom geen 25 of 40? Woonquota houden geen rekening met de individuele omstandigheden. Het ene huishouden kan misschien prima leven met een hogere woonquote terwijl voor iemand anders een lager percentage nodig is. Gezinsgrootte en de keuze waaraan het inkomen wordt besteed worden immers niet meegenomen in deze basisberekening. De woonquote komt voort uit een oud Engels gezegde: One week’s income for one month’s rent (een weekinkomen voor de maandelijkse huur). Het risico van deze standaard berekening is dat hypotheekverstrekkers en verhuurders het percentage als de ondergrens gaan zien en vervolgens menen dat het bedrag dus een stuk hoger kan uitpakken. Maar dat geldt voor de één wel, en voor de ander absoluut niet.

De berekening van de wonasten in relatie tot het inkomen moet op de schop

De residuele inkomen aanpak

In plaats van woonquota kan veel beter worden gekozen voor de residuele inkomen aanpak. Die houdt rekening met de situatie van de bewoners van het huis. Er wordt rekening gehouden met de omvang van het huishouden en met de overige uitgaven. Een huishouden dat geen waarde hecht aan dure spullen, vakantie of uitgaan kan immers meer aan woonlasten besteden. De normen die het Nibud jaarlijks publiceert. Het gaat daarbij om kosten voor sociale activiteiten, levensonderhoud en overige uitgaven. Als al deze uitgaven bij elkaar opgeteld onder de 0 uitkomen dan is de huur of hypotheek dus te duur. Het berekenen van de woonlasten is dan uiteraard nog steeds nuttig. Hiermee kan worden bekeken of er voldoende geld overblijft. Het Nibud hanteert minimale bedragen. Als je daar als gezin onder komt dan bestaat het risico dat je geen acceptabel bestaan meer hebt.

Pas de standaard aan voor een meer realistische berekening

Hoewel de residuele berekening complexer is, is het zeker aan te raden om deze toe te passen in plaats van de woonquota. Het vergt meer tijd, want de berekening moet worden gemaakt op basis van meer gegevens en op basis van het aantal personen waaruit een huishouden bestaat. Het Planbureau voor de Leefomgeving hanteert deze methode al geruime tijd. Het wordt hoog tijd dat andere instanties, corporaties en hypotheekverstrekkers dit voorbeeld gaan volgen.

Bron: Stadszaken